Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7315

Datum uitspraak2007-11-07
Datum gepubliceerd2007-11-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200703525/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 11 januari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf (hierna: het college) het verzoek van appellant om een ligplaats voor zijn woonschip aan te wijzen afgewezen.


Uitspraak

200703525/1. Datum uitspraak: 7 november 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats] tegen de uitspraak in zaak no. AWB06/1880 van de rechtbank Leeuwarden van 20 april 2007 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf. 1.    Procesverloop Bij besluit van 11 januari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf (hierna: het college) het verzoek van appellant om een ligplaats voor zijn woonschip aan te wijzen afgewezen. Bij besluit van 21 juni 2006 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 20 april 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 21 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 1 augustus 2007 heeft het college van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2007, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. G. Folmer, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.J. Koetsier, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Het hoger beroep richt zich uitsluitend tegen het oordeel van de rechtbank dat de zijtak (hierna: de zijtak) van de Opsterlandse Compagnonsvaart als openbaar water in de zin van de Algemene plaatselijke Verordening (hierna: de APV) moet worden aangemerkt. 2.2.    Ingevolge artikel 1.1, onder b, van de APV wordt onder openbaar water verstaan alle wateren die - al dan niet met enige beperking - voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn. 2.3.    De rechtbank heeft overwogen dat niet is gebleken dat de zijtak voor het publiek niet bevaarbaar of anderszins toegankelijk is. De Afdeling ziet in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanleiding daarover anders te oordelen. Derhalve moet de zijtak als openbaar water in de zin van artikel 1.1, onder b, van de APV worden aangemerkt. Dat de zijtak door het waterschap Fryslân in eigendom is overgedragen aan [belanghebbende] maakt die conclusie niet anders. Ter zitting is voorts erkend dat, anders dan door appellant aanvankelijk beweerd, de gronden aan weerszijden van de zijtak niet in eigendom zijn overgedragen door de gemeente.   2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Scheerhout, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek     w.g. Scheerhout Lid van de enkelvoudige kamer     ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2007 318.